Richtlijn transfusies

Versie:
2
Publicatiedatum:
06-11-2024
Auteur(s):
Jarom Heijmans, Josephine Vos, Man Wai Tang, Marielle Wondergem

(inter) nationale richtlijn

in het Amsterdam UMC wordt gewerkt volgens:

Lokale afspraken

Gebaseerd op bovenstaande richtlijn zijn de volgende lokale afspraken gemaakt, die voorbehouden zijn aan klinische patiënten bij intensieve chemotherapie:

Erytrocytentransfusies

  • De standaard transfusietrigger voor erytrocytentransfusies is Hb 4.3 mmol/L
  • Bij patiënten met klachten bij deze trigger kan een trigger van 5.0 mmol/L aangehouden worden.
  • Er is geen verhoging van de transfusietrigger bij een eerdere PCI of CABG of stabiel milde decompensatio cordis.
  • De standaard transfusietriggers zijn niet van toepassing op patienten met actieve bloeding waardoor transfusiebehoefte of bij acuut coronair syndroom.
  • Er wordt gestreefd naar maximaal 3 keer per week bloedafname
  • Er wordt gestreefd naar maximaal 3x per week transfusie indien onder de trigger.
  • Klinische patiënten worden i.p. één zakje per keer getransfundeerd.

 

Additionele afspraken die vallen buiten klinische behandeling van patiënt met chemotherapie. 

  • Bij patiënten met sikkelcelziekte is er een transfusietrigger van 3.5 mmol/L

Bloedende patiënt

Profylactische transfusies en controles bij niet bloedende patiënten zonder antistolling:

 

  1. maandag/woensdag/vrijdag wordt standaard trombocytencontrole verricht. i.p. niet buiten deze dagen.
  2. indien nodig kan op die dag transfusie gepland worden (dit kan gepland worden voor dag zelf of dag erna).
  3. Transfusie indien trombo’s < 10 zijn, waarbij geanticipeerd kan worden
  4. i.p. geen trombocytencontrole in weekend.

 

Wat te doen bij bloeding:

  1. Beleid volgens tabellen in richtlijn (dus eerst vaststellen WHO graad1 en dan behandeling conform tabel2).

Wat te doen bij antistolling:

  1. Trombocytenaggregatieremmer (TAR): bij opname staken zo mogelijk (uitsluitend voor hoge dosis kuren).
  2. Indien staken niet kan (bijv. verse stent in coronairen): bij 1 TAR: hanteer trombocytentransfusietrigger 20, bij 2 TAR’s: hanteer trombocyten transfusietrigger 30
  3. Therapeutische antistolling: staken waar mogelijk.
  4. Indien doorgegeven: Er wordt gestreeft de trombocyten strikt : > 30 te houden. Hiervoor laagdrempelig dagelijks maximaal één trombocytencontrole/transfusie.
  5. Indien hiermee onvoldoende opbrengst wordt antistolling zo mogelijk gehalveerd.

Trombocytenrefractairiteit

Controleer bij vermoeden op refractairiteit de opbrengst van trombocytentransfusie (10 minuten tot) één uur of (16-)24 uur na toediening. Bij een onvoldoende 24-uurs nawaarde in ieder geval bij de volgende transfusie een 1-uurs nawaarde controleren. Indien er twee maal aansluitend één uur na toediening van trombocyten geen noemenswaardige stijging (< 20% van de verwachte stijging, d.w.z. bij volwassenen < 15 x 109/L bij 5 donoreenheden trombocyten) van het aantal trombocyten is opgetreden en wanneer andere oorzaken, zoals infecties (m.n. sepsis), ABO-incompatibiliteit, diffuse intravasale stolling en splenomegalie hiervoor niet verantwoordelijk zijn, is een specifiek immunologische oorzaak aannemelijk (d.w.z. antistoffen tegen HLA-antigenen dan wel plaatjesspecifieke antigenen, HPA). De exacte opbrengst kan berekend worden volgens de formule van het Corrected Count Increment (CCI):

 

supportive_care-01

*Bij HLA getypeerde trombocyten: het aantal is op te vragen bij de bloedtransfusiedienst.
Bij random trombocyten wordt op het product vermeld: ca 300 x 109/l, 1 zak heeft een volume van ca 330 ml.

Een CCI < 7.5 1 uur na transfusie of een CCI < 2.5 24 uur na transfusie kan duiden op refractairiteit. Bij een immunologische oorzaak is er meestal een CCI < 7.5 na 1 uur. Een goed increment na 1 uur en onvoldoende increment na 16 – 24 uur wordt vaker gezien bij niet-immunologische oorzaken van refractairiteit.

Bij het uitblijven van opbrengst zonder duidelijke sepsis of splenomegalie kan bij ernstige bloedingsneiging overgegaan worden op transfusie van HLA-gematchte trombocyten.

Tegelijkertijd diagnostiek naar HLA én trombocyten specifieke antistoffen inzetten.

Bij aanwezigheid van trombocyten specifieke antistoffen compatibele trombocyten geven. Indien onmogelijk, kan intraveneus gammaglobuline 1 gr/kg intraveneus vóór een trombocyten- transfusie worden overwogen. Indien de patiënt in aanmerking kan komen voor een allogene stamceltransplantatie wordt geen gebruik gemaakt van zijn sibs.

Wat te doen bij refractoriteit:

  1. Indien ondanks matchen geen goede opbrengst of bij beperkte donoren: geen profylactische transfusie met random trombocyten, alleen bij bloeding.

 

1Beleid bij trombocytopenie en bloeding WHO-graad 2-4 – Richtlijn – Richtlijnendatabase: bloedingstabel graderingen volgens WHO

2Beleid bij trombocytopenie en bloeding WHO-graad 2-4 – Richtlijn – Richtlijnendatabase: beleid bij bloedingen

Patiënteninformatie

n.v.t.

Praktisch lokale tips

n.v.t.

Bijzonderheden

n.v.t.

Behandeling/studies/biobank

n.v.t.

Domeinverantwoordelijke Amsterdam UMC

Jarom Heijmans, Josephine Vos, Man Wai Tang, Marielle Wondergem

Wijziging t.o.v. vorige versie 6-11-2024:

Toevoeging trombocytenrefractairiteit.

Inhoud