(inter) nationale richtlijn
in het Amsterdam UMC wordt gewerkt volgens:
- De landelijke richtlijn Startpagina – Bloedtransfusiebeleid – Richtlijn – Richtlijnendatabase
- Bloedtransfusierichtlijn: inhoudsopgave – Amsterdam UMC (iprova.nl))
Lokale afspraken
Gebaseerd op bovenstaande richtlijn zijn de volgende lokale afspraken gemaakt, die voorbehouden zijn aan klinische patiënten bij intensieve chemotherapie:
Erytrocytentransfusies
- De standaard transfusietrigger voor erytrocytentransfusies is Hb 4.3 mmol/L
- Bij patiënten met klachten bij deze trigger kan een trigger van 5.0 mmol/L aangehouden worden.
- Er is geen verhoging van de transfusietrigger bij een eerdere PCI of CABG of stabiel milde decompensatio cordis.
- De standaard transfusietriggers zijn niet van toepassing op patienten met actieve bloeding waardoor transfusiebehoefte of bij acuut coronair syndroom.
- Er wordt gestreefd naar maximaal 3 keer per week bloedafname
- Er wordt gestreefd naar maximaal 3x per week transfusie indien onder de trigger.
- Klinische patiënten worden i.p. één zakje per keer getransfundeerd.
Additionele afspraken die vallen buiten klinische behandeling van patiënt met chemotherapie.
- Bij patiënten met sikkelcelziekte is er een transfusietrigger van 3.5 mmol/L
Bloedende patiënt
Profylactische transfusies en controles bij niet bloedende patiënten zonder antistolling:
- maandag/woensdag/vrijdag wordt standaard trombocytencontrole verricht. i.p. niet buiten deze dagen.
- indien nodig kan op die dag transfusie gepland worden (dit kan gepland worden voor dag zelf of dag erna).
- Transfusie indien trombo’s < 10 zijn, waarbij geanticipeerd kan worden
- i.p. geen trombocytencontrole in weekend.
Wat te doen bij bloeding:
- Beleid volgens tabellen in richtlijn (dus eerst vaststellen WHO graad1 en dan behandeling conform tabel2).
Wat te doen bij antistolling:
- Trombocytenaggregatieremmer (TAR): bij opname staken zo mogelijk (uitsluitend voor hoge dosis kuren).
- Indien staken niet kan (bijv. verse stent in coronairen): bij 1 TAR: hanteer trombocytentransfusietrigger 20, bij 2 TAR’s: hanteer trombocyten transfusietrigger 30
- Therapeutische antistolling: staken waar mogelijk.
- Indien doorgegeven: Er wordt gestreeft de trombocyten strikt : > 30 te houden. Hiervoor laagdrempelig dagelijks maximaal één trombocytencontrole/transfusie.
- Indien hiermee onvoldoende opbrengst wordt antistolling zo mogelijk gehalveerd.
Trombocytenrefractairiteit
Controleer bij vermoeden op refractairiteit de opbrengst van trombocytentransfusie (10 minuten tot) één uur of (16-)24 uur na toediening. Bij een onvoldoende 24-uurs nawaarde in ieder geval bij de volgende transfusie een 1-uurs nawaarde controleren. Indien er twee maal aansluitend één uur na toediening van trombocyten geen noemenswaardige stijging (< 20% van de verwachte stijging, d.w.z. bij volwassenen < 15 x 109/L bij 5 donoreenheden trombocyten) van het aantal trombocyten is opgetreden en wanneer andere oorzaken, zoals infecties (m.n. sepsis), ABO-incompatibiliteit, diffuse intravasale stolling en splenomegalie hiervoor niet verantwoordelijk zijn, is een specifiek immunologische oorzaak aannemelijk (d.w.z. antistoffen tegen HLA-antigenen dan wel plaatjesspecifieke antigenen, HPA). De exacte opbrengst kan berekend worden volgens de formule van het Corrected Count Increment (CCI):
*Bij HLA getypeerde trombocyten: het aantal is op te vragen bij de bloedtransfusiedienst.
Bij random trombocyten wordt op het product vermeld: ca 300 x 109/l, 1 zak heeft een volume van ca 330 ml.
Een CCI < 7.5 1 uur na transfusie of een CCI < 2.5 24 uur na transfusie kan duiden op refractairiteit. Bij een immunologische oorzaak is er meestal een CCI < 7.5 na 1 uur. Een goed increment na 1 uur en onvoldoende increment na 16 – 24 uur wordt vaker gezien bij niet-immunologische oorzaken van refractairiteit.
Bij het uitblijven van opbrengst zonder duidelijke sepsis of splenomegalie kan bij ernstige bloedingsneiging overgegaan worden op transfusie van HLA-gematchte trombocyten.
Tegelijkertijd diagnostiek naar HLA én trombocyten specifieke antistoffen inzetten.
Bij aanwezigheid van trombocyten specifieke antistoffen compatibele trombocyten geven. Indien onmogelijk, kan intraveneus gammaglobuline 1 gr/kg intraveneus vóór een trombocyten- transfusie worden overwogen. Indien de patiënt in aanmerking kan komen voor een allogene stamceltransplantatie wordt geen gebruik gemaakt van zijn sibs.
Wat te doen bij refractoriteit:
- Indien ondanks matchen geen goede opbrengst of bij beperkte donoren: geen profylactische transfusie met random trombocyten, alleen bij bloeding.
1Beleid bij trombocytopenie en bloeding WHO-graad 2-4 – Richtlijn – Richtlijnendatabase: bloedingstabel graderingen volgens WHO
2Beleid bij trombocytopenie en bloeding WHO-graad 2-4 – Richtlijn – Richtlijnendatabase: beleid bij bloedingen
Patiënteninformatie
n.v.t.
Praktisch lokale tips
n.v.t.
Bijzonderheden
n.v.t.
Behandeling/studies/biobank
n.v.t.
Domeinverantwoordelijke Amsterdam UMC
Jarom Heijmans, Josephine Vos, Man Wai Tang, Marielle Wondergem
Wijziging t.o.v. vorige versie 6-11-2024:
Toevoeging trombocytenrefractairiteit.