Yvon Dobbe, Nel Som, Saskia Bolink, Irma Leegwater-Piet, Otto Visser
Transfusiereacties kunnen gedurende de hele transfusie optreden. Symptomen kunnen zich tijdens aansluiten openbaren of binnen 6 uur na transfusie.
Mogelijke symptomen:
Milde reactie:
Misselijkheid
Huiduitslag
Jeuk
Temperatuurstijging < 2 °C
Ernstige reactie:
Temperatuurstijging > 2 °C
Koude rillingen
Onrust
Benauwdheid of andere ademhalingsproblemen
Hypotensie
Tachycardie
Anurie
Oedeem
Shock-verschijnselen
Algemene maatregel transfusiereacties
Bij (vermoeden van) transfusiereactie altijd:
Transfusie direct stoppen door een Kocher op de infuuslijn te zetten
Patiënt niet alleen laten
Controleren of het bloedproduct voor de betreffende patiënt bedoeld is. Bij een foutieve erythrocytentransfusie het protocol volgen onder: acute hemolytische reactie
Direct contact op (laten) nemen met de behandelend arts over verdere behandeling
Temperatuur, pols en bloeddruk van de patiënt opnemen
Alleen in geval van een milde reactie mag de transfusie doorgezet worden. Hiervoor is het fiat van de arts nodig. Patiënt dan extra goed in de gaten houden.
In alle andere gevallen het infuussysteem vervangen door een nieuwe infuuslijn. Daarbij de naald in situ laten!
Een waakinfuus met zoutoplossing (NaCl 0,9%) laten lopen.
Neem telefonisch contact op met de bloedtransfusiedienst, de medewerker van de bloedtransfusiedienst geeft aan wat voor aanvraag en bloedmonsters verder benodigd zijn voor verder laboratoriumonderzoek.
Het bloedproduct met aanhangend systeem en Kocher gaat onaangetast terug naar de bloedtransfusiedienst na telefonische aankondiging, ook het bij het bloedproduct geleverde transfusieformulier , het ingevulde Transfusiereactie, meldings en uitslagformulier en de benodigde bloedmonsters voor vervolgonderzoek worden naar de bloedtransfusiedienst gebracht.
Bij een transfusiereactie na het inlopen van het bloedproduct ook de behandelend arts waarschuwen, vitale tekenen opnemen en het gebeuren registreren in de status. Ook voor transfusiereacties na het inlopen van het bloedproduct contact opnemen met de bloedtransfusiedienst.
Overleggen met een arts. Deze dient te overwegen de patiënt antihistaminicum te geven (voor volwassenen: clemastine, 2 mg i.v.).
Vervolgbeleid
Transfusie kan doorgang vinden wanneer de patiënt geregeld wordt gecontroleerd. Alleen erythrocytenconcentraten mogen daarbij voor een tweede keer worden aangeprikt.
Bij klinische achteruitgang, transfusie stoppen en overgaan op een ander protocol (ernstige niet hemolytische transfusiereactie; acute hemolytische transfusiereactie; TRALI of ernstige allergische reactie)
Reactie noteren in patiëntstatus.
Als de complicatie verdwenen is, kunnen verdere transfusies doorgang vinden.
Preventie
Bij herhaalde reacties uit deze categorie, dient de patiënt preventief antihistaminicum (voor volwassenen: clemastine, 2 mg i.v.) te krijgen vóór transfusie.
Bloedtransfusiedienst
Registreren
Ernstige niet-hemolytische koortsreactie
Symptomen
koude rillingen
lendenpijn
temperatuurstijging > 2° C
hypotensie
tachycardie
oligurie-anurie
oligurie-anurie
tekenen van diffuse intravasale stolling
géén tekenen van hemolyse
Oorzaken
bacteriële besmetting van het bloedproduct, bacteriële toxines in het bloedproduct, allo-antistoffen bij patiënt tegen leukocyten of trombocyten of de aanwezigheid van cytokines in het bloedproduct. Vaak is de oorzaak niet duidelijk.
Indien bacteriële besmetting waarschijnlijk is, behandelen als sepsis met gram-positieve én gram-negatieve bacteriën nadat bloedkweek is afgenomen.
Indien oorzaak onduidelijk is supportive care. Eventueel koude rillingen verminderen met morfine i.v. (voor volwassenen 7,5 – 10 mg).
Vervolgbeleid
Bloedkweek van de patiënt afnemen uit andere arm en insturen.
Dienstdoende hematoloog waarschuwen (*98 6248 of via bloedtransfusiedienst).
Bloedproduct met daaraan het infuussysteem terug naar de bloedtransfusiedienst brengen.
Reactie noteren in patiëntstatus.
Indien bij erythrocyten-transfusie hemolyse niet kan worden uitgesloten, het protocol volgen onder acute hemolytische reactie.
De patiënt kan alleen opnieuw worden getransfundeerd in overleg met dienstdoende hematoloog.
Preventie
Bij herhaalde transfusiereacties van deze categorie zonder hypotensie, rijst de verdenking dat de patiënt antistoffen heeft tegen leukocyten. In het vervolg kan premedicatie met een anti-histaminicum (b.v. clemastine) geïndiceerd zijn. Ook kan de patiënt antistoffen hebben gericht tegen trombocyten. Dan zijn HPA-getypeerde trombocytenconcentraten in het vervolg geïndiceerd.
Bloedtransfusiedienst
Bloedkweek van het bloedproduct insturen.
Registreren.
Acute hemolytische transfusiereactie
Symptomen
koude rillingen
lendenpijn
pijn op de borst
misselijk/braken
benauwdheid
icterus
donkere of rode urine
koorts
hypotensie
tachycardie
oligurie
tekenen van diffuse intravasale stolling
Oorzaak
Meestal betreft het een transfusie met AB0-incompatibiliteit of allo-antistoffentegen erythrocyten. Dit protocol onderzoekt tevens of er sprake is van een bacteriële besmetting van het bloedproduct.
Nota bene
Hemolyse kan ook worden geïnduceerd door medicijnen, hypotoon infuus of verwarming van het erytrocytenconcentraat
Protocol
Directe handelingen:
Controleer of het bloedproduct voor de patiënt bestemd is; check identificatie bloedproduct en patiënt.
Bloeddruk en pols monitoren en eventuele hypotensie corrigeren.
Urineproductie waarborgen. Eventueel furosemide toedienen. Indien urineproductie niet op gang komt, nogmaals vullen. Indien geen succes, behandelen als acute tubulaire necrose.
Bloedkweek en nieuw kruisbloed afnemen uit andere arm.
Bloedkweek insturen.
Indien bacteriële besmetting waarschijnlijk is, behandelen als sepsis met gram-positieve én gram-negatieve bacteriën.
Patiënt controleren op tekenen van diffuse intravasale stolling en zo nodig daarvoor behandelen.
Bloedproduct met daaraan het infuussysteem en nieuw kruisbloed naar de bloedtransfusiedienst brengen.
Vervolgbeleid
Dienstdoende hematoloog waarschuwen (*98 6248 of via de bloedtransfusiedienst).
Patiënt controleren op diffuse intravasale stolling.
Reactie noteren in patiëntstatus.
Hb, LDH, bilirubine, haptoglobine, kreatinine bepalingen insturen. Deze vervolgen in de tijd.
De patiënt kan alleen opnieuw worden getransfundeerd in overleg met dienstdoende hematoloog.
Bij een incompatibiliteits-vondst, na 10 dagen een nieuwe Type en Screen insturen.
Preventie
Standaard uitgebreid compatibiliteitsonderzoek bij het selecteren van een bloedproduct voor een patiënt op de bloedtransfusiedienst. Dit is alleen sluitend indien administratie, etikettering en identificatie van de patiënt tevens juist verloopt.
Bloedtransfusiedienst
Volledig compatibiliteitsonderzoek met oud en nieuw kruisbloed van de patiënt (Type en Screen en volledige kruisproef).
Patiënt controleren op sensibilisatie van zijn/haar erythrocyten (directe Coombs).
Controle van bloedproduct (AB0/Rh bepaling en directe Coombs).
Bloedkweek van het bloedproduct insturen.
Registreren
Transfusion Related Acute Lung Injury (TRALI), alleen bij plasma-bevattende producten
Symptomen
(doorgaans tijdens of binnen 6 uur na transfusie):
Bloedkweek van de patiënt afnemen uit andere arm en insturen.
Bloedproduct met daaraan het infuussysteem terug naar de bloedtransfusiedienst brengen.
Reactie noteren in patiëntstatus.
De patiënt kan alleen opnieuw worden getransfundeerd in overleg met dienstdoende hematoloog.
Preventie
Sanquin bloedvoorziening test de bloeddonor op HLA-antistoffen en granulocyt-specifieke antistoffen. Wanneer antistoffen aantoonbaar zijn of een donatie van dezelfde donor bij een eerdere melding betrokken is geweest, wordt de donor definitief uitgesloten voor bloeddonatie.
Bloedtransfusiedienst
Bloedkweek van het bloedproduct insturen.
Overleggen met de Sanquin Bloedvoorzienig over het testen van de bloeddonor op HLA-antistoffen.
Transfusion Associated Circulatory Overload (TACO). Circulatoire overvulling leidend tot pulmonaal oedeem kan optreden na transfusie van excessieve volumina of bij excessieve snelheid van transfusie. Dit is vooral een risico bij ouderen en patiënten met ernstige chronische anemie waarbij een laag erytrocytenvolume gecompenseerd is met een hoog plasmavolume. Kleine hoeveelheden getransfundeerd product kunnen symptomen uitlokken bij patiënten die toch al een risico lopen en een positieve vochtbalans hebben
Dien adrenaline, antihistaminica en/of corticosteroïden toe
Bij glottisoedeem intuberen.
Vervolgbeleid
Dienstdoende hematoloog waarschuwen (*98 6248 of via bloedtransfusiedienst).
Bij shock: onderzoek de patiënt op IgA en anti-IgA.
Bloedkweek van de patiënt afnemen uit andere arm en insturen.
Bloedproduct met daaraan het infuussysteem terug naar de bloedtransfusiedienst brengen.
Reactie noteren in patiëntstatus.
De patiënt kan alleen opnieuw worden getransfundeerd in overleg met dienstdoende hematoloog.
Preventie
IgA-deficiëntie is een indicatie voor gewassen erythrocytenconcentraten en een absolute contra-indicatie voor plasma en plasmabevattende bloedproducten. Dit geldt ook voor albumine en plasma-eiwit fracties.
Gebruik gewassen erytrocyten en dien bij voorkeur geen plasmahoudende bloedproducten toe.
In overleg met de bloedbank kan in bijzondere gevallen IgA-deficiënt plasma (afkomstig van IgA-deficiënte donors) worden overwogen. IgA-deficiënt plasma is beperkt uit voorraad leverbaar.
Bij anafylactische shock zonder anti-IgA: sluit andere oorzaken van de shock uit. Overwogen kan worden om een proeftransfusie onder strenge bewaking toe te dienen.
In overige gevallen: als de reactie zich herhaalt, gebruik dan in het vervolg gewassen erytrocyten.
Overweeg het gebruik van antihistaminica voorafgaande aan transfusie.
Bloedtransfusiedienst
Registreren
Protocollen voor niet acute transfusiereacties:
Vertraagde hemolytische transfusiereactie
Symptomen
(enige dagen tot weken na transfusie):
icterus
Hb-daling
stijging bilirubine
stijging LDH
Oorzaak
Nieuw gevormde allo-antistoffen bij ontvanger tegen erythrocyten of boostering van niet eerder aangetoonde antistoffen met een zodanig lage titer dat deze niet bij de antistofscreening werden gedetecteerd. In zeer uitzonderlijke gevallen kunnen ook allo-antistoffen van een donor in een trombocytenconcentraat of plasma, tegen erythrocyten van de ontvanger zo’n reactie te weeg brengen
Protocol
Hemolyse door andere oorzaken uitsluiten, bijv. medicatie of hypotoon infuus.
Nieuw kruisbloed insturen naar de bloedtransfusiedienst na telefonisch overleg.
Hb, bilirubine, LDH en haptoglobine vervolgen in de tijd.
Indien noodzakelijk Hb corrigeren met nieuwe transfusie(s).
Bij (het vermoeden van) een dergelijke reactie is het noodzakelijk deze te melden aan de dienstdoende hematoloog (*98 6248 of via de bloedtransfusiedienst)
Preventie
Aangetoonde antistoffen worden geregistreerd op de bloedtransfusiedienst zodat, wanneer deze niet meer aantoonbaar zijn, er toch rekening mee gehouden kan worden bij de selectie van een bloedproduct.
Bloedtransfusiedienst
Controle van het nieuwe en (indien nog aanwezig) oude kruisbloed op de aanwezigheid van irregulaire erythrocyten antistoffen (Type en Screen en volledige kruisproef).
Patiënt controleren op sensibilisatie van zijn/haar erythrocyten (directe Coombs).
Registreren
Post transfusionele purpura (PTP)
Symptomen
(5 tot 10 dagen na transfusie):
diepe trombocytopenie
hemorrhagische diathese
Oorzaak
Patiënt heeft antistoffen tegen getransfundeerde trombocyten. Via complexen worden de eigen trombocyten van de ontvanger ook afgebroken. Dit treedt vrijwel uitsluitend op bij vrouwen met één of meerdere zwangerschappen in de anamnese.
Protocol
Voor volwassenen: immunoglobuline 2 g/kg i.v. in 2 dagen toedienen. Eventueel methylprednisolon of HPA-compatibele trombocyten.
Uitsluiten van medicament- (heparine) geïnduceerde trombocytopenie.
Bij (het vermoeden van) een dergelijke reactie is het noodzakelijk deze te melden aan de dienstdoende hematoloog (*98 6248 of via de bloedtransfusiedienst). Tevens met hem/haar de plasmaferese-optie bespreken.
Aantonen van auto- en allospecifieke trombocyten antistoffen bij patiënt. Via de bloedtransfusiedienst insturen.
Preventie
In het vervolg transfunderen met HPA-compatibele trombocyten.
Bloedtransfusiedienst
Registreren.
Transfusion associated graft versus host disease (TA-GvHD)
Symptomen
(enige dagen tot weken na transfusie):
Moeilijk te onderscheiden van GvHD als gevolg van allogene beenmergtransplantatie:
huidafwijkingen
diarree
koorts
pancytopenie
leverfunctiestoornissen
Oorzaak
immuuncompetente lymfocyten uit een bloedproduct worden door de ontvanger niet vernietigd en genereren een immuunreactie tegen de ontvanger. Zeldzame bijwerking die met name wordt gezien bij immuungecompromiteerde patiënten en bij onbestraalde transfusies tussen haplo-identieke individuen. Slechts 10% overleving, meestal met chronische GvHD.
Protocol
Melden aan en behandeling door hematoloog.
Preventie
Bestraling van erythrocyten- en trombocytenconcentraten voor bekende risicogroepen; zie Indicaties bestraalde bloedproducten
Symptomen zijn afhankelijk van de door het bloed overgedragen ziekte; de tijdsduur wanneer de symptomen waargenomen worden zijn afhankelijk van de incubatietijd van de ziekte.
Oorzaak
Overdracht van virusinfecties zoals HIV en hepatitis komt zelden voor. De kans op transmissie van het hepatitis B virus met getest bloed wordt geschat op één op de 200.000 transfusies, en die van HIV en hepatitis C virus op ongeveer één op de 1 à 2 miljoen transfusies.
Een enkele keer kan bacteriële contaminatie van donorbloed aanleiding geven tot bacteriëmie of sepsis.
Andere bloedoverdraagbare besmettingen zoals met malaria, toxoplasmose, babesiosis en de ziekte van Chagas komen in Nederland niet of uiterst zelden voor.
Incubatietijden
Hepatitis B
± 6 weken (30 – 150 dagen)
Hepatitis C
± 6 weken (30 – 200 dagen)
HIV
vanaf 4 weken
Malaria
4 – 10 dagen
Lues
± 9 weken (4 – 20 weken)
CMV
± 5 weken (3 – 6 weken)
Bloedproducten kunnen soms met bacteriën gecontamineerd zijn. Bacteriën kunnen ofwel bij het aanprikken voor de bloeddonatie (huidbacteriën) in het donorbloed terechtkomen, ofwel doordat er bij de donor een (sub-klinische) bacteriëmie bestaat. Doordat trombocytenproducten bij +20 tot +24°C worden bewaard, is de kans op groei van bacteriën in trombocytenproducten relatief groter dan in erytrocytenproducten, die bij +2 tot +6°C worden bewaard.
Protocol
Bij (het vermoeden op) een besmetting dient direct contact opgenomen te worden met de dienstdoende hematoloog (*98 6248 of via de bloedtransfusiedienst). Deze neemt direct contact op met Sanquin Bloedbank NW om verdere besmetting door dezelfde donor te voorkomen. Door snel te handelen kunnen volgende besmettingen vaak worden voorkomen!!
Ook zal er worden overlegd met de Sanquin Bloedbank NW over het opnieuw testen van de donor teneinde zekerheid te verkrijgen over het vermoeden dat de besmetting transfusie gerelateerd is.
Preventie
Sanquin Bloedbank NW sluit bekende risicogroepen uit van donatie.
Alle donoren worden gescreend voor de volgende agentia:
humaan immuundeficiëntie virus (HIV), hepatitis C virus (HCV), hepatitis B virus (HBV), humaan T-cel leukemie virus (HTLV I + II), en syfilis. Alleen donaties, die in deze tests negatief bevonden zijn worden voor transfusie vrijgegeven.
Het risico van infectie met genoemde bloedoverdraagbare infectieuze agentia is door dit testprotocol bijzonder klein maar kan niet geheel worden uitgesloten, vooral in geval een donor in de vroege fase van infectie verkeert, waarin de infectie nog niet door de tests wordt opgespoord. Ook bestaat de mogelijkheid van overdracht van (zeldzame) infecties, of virusvarianten, waar niet op wordt getest.
Preventie CMV overdracht door de celconcentraten standaard te filtreren.
Alleen bij intra-uteriene transfusie worden, gezien de bijzondere kwetsbaarheid van de ontvanger, uitsluitend bloedproducten gebruikt die aanvullend zijn getest op anti-CMV en daarbij een negatieve uitslag hebben.
Preventie Parvovirus-B19
Bij Sanquin Bloedvoorziening kunnen bloedproducten van “B-19 veilige” donors worden besteld. Dit zijn donors bij wie in twee afzonderlijke bloedmonsters die minimaal 6 maanden uit elkaar liggen IgG-antistoffen tegen Parvovirus B19 zijn aangetoond.
Van alle trombocytenproducten wordt direct na de bereiding een kweek in een aëroob en een anaëroob medium ingezet en in een geautomatiseerd systeem geïncubeerd.
Bij ontwikkeling van CO2 wordt deze screening positief genoemd en mogen noch de trombocyten noch de erytrocyten die uit de donaties bereid waren, uitgegeven worden.
De kweken worden tot 7 dagen voortgezet.
Indien de kweek positief wordt na de uitgifte van de trombocyten of de erytrocyten, wordt het ziekenhuis hiervan in kennis gesteld opdat transfusie alsnog voorkomen kan worden.
Indien de bloedproducten reeds zijn getransfundeerd, is het transfusiebeloop doorslaggevend voor het beleid. Een GRAM-preparaat wordt alleen op indicatie gemaakt.
Bij elke positieve kweek wordt een monster ingezet om het micro-organisme te determineren.
Bloedtransfusiedienst
Direct overleg met Sanquin Bloedbank NW om eventuele andere producten van dezelfde donor terug te halen en te testen en de donor te testen.
Registreren.
Overige transfusiereacties
Andere allergische reacties
Symptomen
Binnen enkele minuten tijdens tot uren na transfusie ontstaan van allergische verschijnselen.
jeuk
roodheid
urticaria
zonder respiratoire, cardiovasculaire of gastro-intestinale verschijnselen
Oorzaak
Mogelijk veroorzaakt door allergenen aanwezig in het bloedproduct; afkomstig van de donor.
Protocol
Jeuk en/of urticaria zijn over het algemeen geen reden om de transfusie af te breken
Antihistaminica kunnen worden overwogen.
Preventie
Eventueel kan de transfusiesnelheid worden teruggebracht.
Bloedtransfusiedienst
Registreren.
Allo-immunisatie tegen erytrocyten
Symptomen
Allo-immunisatie tegen erytrocyten kan problemen veroorzaken bij toekomstige erytrocytentransfusies en zwangerschappen
Geen directe symptomen aantoonbaar.
Bij een volgend onderzoek zijn irregulaire antistoffen gericht tegen erytrocyten aantoonbaar.
Acute of uitgestelde hemolytische transfusiereactie toekomstige erytrocytentransfusies.
Hemolytische ziekte van de pasgeborene bij toekomstige en zwangerschappen.
Oorzaak
Allo-immunisatie gericht tegen antigenen op de erytrocyten van de donor kan ontstaan door transfusie en zwangerschap.
Protocol
Bij een volgende transfusie worden erytrocytenconcentraten geselecteerd die compatibel zijn voor de betreffende antistof en voor het Rhesus/K systeem.
Bij een (volgende) zwangerschap wordt materiaal van de vader onderzocht voor het betreffende antigeen en/of wordt gekeken naar foetale antigeentypering. Indien het betreffende antigeen aanwezig is bij de foetus wordt er gemonitord hoe deze antistof zich ontwikkelt.
Preventie
Bij vrouwen <45 jaar worden erytrocytenconcentraten geselecteerd die cEK-compatibel zijn.
Bij een patiënten met sikkelcelanemie, sferocytose of thalassemie verwacht wordt dat er sprake is van polytransfusees wordt de antigeentyperingen uitgevoerd van het Rhesus antigeen, het K antigeen, Duffy (a+b), Kidd(a+b), S en s.
Indien er geen antistoffen aantoonbaar zijn, worden er erytrocytenconcentraten geselecteerd die compatibel zijn voor het Rhesus-, K-, en Duffy-a antigeen van de patiënt.
Indien er antistoffen aantoonbaar zijn, worden er erytrocytenconcentraten geselecteerd die naast dat ze negatief zijn voor de desbetreffende antigenen ook compatibel zijn voor het Rhesus, K en Duffy-a antigeen, alsook compatibel voor Kidd(a+b), S en s.
Bloedtransfusiedienst
Registreren.
Allo-immunisatie tegen HLA-/HPA-antigenen
Symptomen
Geen directe sypmptomen aantoonbaar.
Refractoriteit bij toekomstige trombocytentransfusies (HLA)
NAITP (neonatale allo-immuun trombocytopenie) bij toekomstige zwangerschappen. (HPA)
Oorzaak
Allo-immunisatie tegen HLA-/HPA-antigenen kan door transfusie en zwangerschap ontstaan.
Protocol
Aantonen van auto- en allospecifieke trombocyten antistoffen bij patiënt. Via de bloedtransfusiedienst insturen.
Alleen in overleg met de hematoloog kunnen HLA-getypeerde concentraten worden gezocht en gegeven indien er geen opbrengst is door de aanwezigheid van HLA- antistoffen.
Bij foetale/neonatale allo-immuuntrombopenie (FNAITP) kan een HPA-1a (of -5b) negatief trombocytenproduct gegeven worden.
Preventie
N.V.T.
Bloedtransfusiedienst
Registreren.
Transfusiehemosiderose
Symptomen
Door frequente transfusie kan dus ijzerstapeling ontstaan
weefselschade
Cardiomyopatie
diabetes mellitus
levercirrhose
Oorzaak
Elke eenheid bloed bevat 200-250 mg ijzer, terwijl een mens als hij niet bloedt maar 1-2 mg ijzer per dag verliest. Door frequente transfusie kan dus ijzerstapeling ontstaan
Protocol
Na ongeveer 20 transfusies de ijzervoorraad volgen, overweeg ijzerchelatie vanaf een ferritine > 1000 mcg/L
Preventie
Bijtijds ijzeronttrekkende behandeling geven, beperken aantal transfusies.
Bloedtransfusiedienst
N.V.T.
Onderkoeling
Symptomen
cardiale aritmie en/of hartstilstand
Oorzaak
Snelle transfusie van grote hoeveelheden koud bloed kan de lichaamstemperatuur doen dalen.
Bloedtransfusiedienst
N.V.T.
Metabole veranderingen
Symptomen
hypocalciëmie
acidose of alkalose
hyper- of hypokaliëmie
ritmestoornissen en hartstilstand
Oorzaak
Citraattoxiciteit wordt veroorzaakt door een verlaging van het geïoniseerde calcium ten gevolge van de aanwezigheid van grote hoeveelheden citraat-anticoagulans in de circulatie. De voorraad calcium in het lichaam is groot en citraat wordt meestal direct gemetaboliseerd door de lever. Derhalve is hypocalciëmie als complicatie zeldzaam. Patiënten met ernstige leverziekten of met shock, waardoor de levercirculatie beperkt is, kunnen significante hypocalciëmie ontwikkelen na snelle transfusie van grote hoeveelheden bloedproducten (met name plasma). De bepaling van geïoniseerd calcium en bewaking met een elektrocardiogram zijn aangewezen.
Andere metabole veranderingen die kunnen voorkomen bij snelle transfusie of transfusie van grote hoeveelheden bloedproducten, vooral bij patiënten met reeds bestaande circulatoire of metabole problemen, zijn onder ander acidose of alkalose (veroorzaakt door de omzetting van citraat in citroenzuur, en de daaropvolgende omzetting in pyruvaat en bicarbonaat) en hyper- of hypokaliëmie.
Bij kleine kinderen die massaal bloedverlies hebben, dient men bedacht te zijn op een hoog tot zeer hoog kalium in het supernatant van erytrocyten wanneer deze langer (5 tot 35 dagen) zijn bewaard. Bij snelle transfusie van grote hoeveelheden kan dit kalium tot ritmestoornissen en hartstilstand leiden.
Preventie
Bij kleine kinderen worden erytrocytenconcentraten geselecteerd die niet ouder zijn dan 7 dagen na afname.
Niet-immunologische hemolyse komt zelden voor maar kan uitgelokt worden door:
intraveneuze toediening van hypotone vloeistoffen
gelijktijdige toediening van geneesmiddelen of parenterale voeding
bacteriële toxinen
fysische beschadiging van erytrocyten door bevriezen of verhitting
metabole beschadiging bij hemoglobinopathie of enzymdeficiënties
Protocol
Omdat het onderscheid tussen niet-immunologische hemolyse en acute hemolytische transfusiereactie moeilijk te maken is; het protocol volgen zoals beschreven staat bij
Er mag nooit medicatie worden toegevoegd aan bloedproducten. Zogenaamd Piggy-back gewijs (zij-infuus via kraanaansluiting direct bij infuusnaald) kunnen sommige medicamenten meelopen met een infuus met een erythrocytenconcentraat of plasma.
Voor verwarming van erytrocytenconcentraten mag gebruik worden gemaakt van een speciale bloedverwarmer; de temperatuur van de erythrocytenconcentraten en plasma’s mag nooit hoger worden dan 37° C. Verwarming in warmwaterbaden of magnetrons is niet toegestaan.
Het infuussysteem voor transfusie alleen vullen met een zoutoplossing (NaCl 0,9%).
Alle reacties en incidenten betreffende transfusie van bloedproducten en meldingen vanuit Sanquin BBNW betreffende bloedproducten behoren door alle ziekenhuizen gemeld te worden aan het landelijk meldingssysteem TRIP (Registratie van Transfusie Reacties In Patiënten).
In het VUmc wordt deze melding uitgevoerd door de hemovigilantiemedewerker zoals beschreven in het document Hemovigilantie in VUmc.