Transfusiebeleid
Grenswaarde tot erytrocytentransfusie
Gestreefd wordt naar een Ht-gehalte hoger dan 0.30, indien er sprake is van trombocytopenie.
Grenswaarde tot trombocytentransfusie
Bij een trombocytenaantal lager dan 10 x 109/l of bij bloedingen wordt een trombocyten-concentraat gegeven. Bij therapeutische antistolling wordt een hogere ondergrens aangehouden nl 40 x 109/l en bij hoge profylaxe (bv. volgens H100) 20 x 109/l. Bij preventie is als regel 2 x per week transfusie nodig. Frequenter transfunderen gebeurt alleen bij manifeste bloedingsneiging en niet alleen op geleide van het trombocytenaantal.
Trombocytenrefractairiteit
Controleer bij vermoeden op refractairiteit de opbrengst van trombocytentransfusie (10 minuten tot) één uur of (16-)24 uur na toediening. Bij een onvoldoende 24-uurs nawaarde in ieder geval bij de volgende transfusie een 1-uurs nawaarde controleren. Indien er twee maal aansluitend één uur na toediening van trombocyten geen noemenswaardige stijging (< 20% van de verwachte stijging, d.w.z. bij volwassenen < 15 x 109/L bij 5 donoreenheden trombocyten) van het aantal trombocyten is opgetreden en wanneer andere oorzaken, zoals infecties (m.n. sepsis), ABO-incompatibiliteit, diffuse intravasale stolling en splenomegalie hiervoor niet verantwoordelijk zijn, is een specifiek immunologische oorzaak aannemelijk (d.w.z. antistoffen tegen HLA-antigenen dan wel plaatjesspecifieke antigenen, HPA). De exacte opbrengst kan berekend worden volgens de formule van het Corrected Count Increment (CCI):
*Bij HLA getypeerde trombocyten: het aantal is op te vragen bij de bloedtransfusiedienst.
Bij random trombocyten wordt op het product vermeld: ca 300 x 109/l, 1 zak heeft een volume van ca 330 ml.
Een CCI < 7.5 1 uur na transfusie of een CCI < 2.5 24 uur na transfusie kan duiden op refractairiteit. Bij een immunologische oorzaak is er meestal een CCI < 7.5 na 1 uur. Een goed increment na 1 uur en onvoldoende increment na 16 – 24 uur wordt vaker gezien bij niet-immunologische oorzaken van refractairiteit.
Bij het uitblijven van opbrengst zonder duidelijke sepsis of splenomegalie kan bij ernstige bloedingsneiging overgegaan worden op transfusie van HLA-gematchte trombocyten.
Tegelijkertijd diagnostiek naar HLA én trombocyten specifieke antistoffen inzetten.
Bij aanwezigheid van trombocyten specifieke antistoffen compatibele trombocyten geven. Indien onmogelijk, kan intraveneus gammaglobuline 1 gr/kg intraveneus vóór een trombocyten- transfusie worden overwogen. Indien de patiënt in aanmerking kan komen voor een allogene stamceltransplantatie wordt geen gebruik gemaakt van zijn sibs.
Bestraling
Bestraling van celhoudende bloedprodukten (erythrocyten, trombocyten) met 30 Gy is geïndiceerd o.a. bij patiënten wier stamcellen gemobiliseerd worden, bij patiënten die een autologe of allogene stamceltransplantatie hebben ondergaan, bij patiënten die behandeld zijn met ATG therapie, clofarabine of fludarabine.
Voor aanvullende informatie: zie hoofdstuk bloedtransfusie.
Parvovirus B19 veilige transfusieproducten
Parvovirus B19 veilige celconcentraten en plasma worden gebruikt als er een cellulaire immuundeficiëntie is of wordt geïnduceerd.
Voor aanvullende informatie: zie hoofdstuk bloedtransfusie.